De gemeente Zujar bevindt zich tussen de subethische ketens, in een gebied dat men het Altiplano van Granada noemt.
Zijn bijzondere orografie is te wijten aan de plaats waar het zich bevindt, tussen de Sierra de Baza in het zuiden, de inzinking van Baza en de Sierra del Pozo in het noorden.
De Stad Zujar werd op de flanken van de Berg Jabalcon gebouwd, een geïsoleerde verhevenheid die een hoogte van 1.496 meter bereikt.
Haar territoriale uitbreiding omvat een geheel van hoog plateaus die door de actie van het water werden gegraven, en die een netwerk van afgronden en ravijnen hebben gevormd die allemaal afdalen naar de rivierbedding van de Guadiana Menor, vanaf de rechterkant (uitlopers van de Sierra del Pozo) en de linkerkant (vlaktes en uitlopers van de Sierra de Baza).
Tegenwoordig wordt deze bedding bezet door het meer van Negratin, samenvloeiingzone van alle orografische en hydrografische elementen van het gebied.
Behalve de blootgelegde en droge terreinen en door zijn kalkachtige natuur, bevindt de agglomeratie van Zujar zich op een zone van opborrelend grondwater.
De talrijke bronnen hebben het bestaan van een weelderige groentezone, die sinds onheuglijke tijden wordt bebouwd, mogelijk gemaakt.
De uitlopers van de Berg Jabalcon, op zijn noordelijke flank, bieden een landschap van pijnboombossen, resultaat van herbebossingpolitiek die dateert uit het midden van de XXe eeuw.
Naar het noorden toe, stijgt men tussen ravijnen en de rivier Guadalentin naar de Sierra del Pozo en die van Cazorla.
Zo komt men aan het kleine gehucht Carramaiza, ingesloten tussen plateaus met dezelfde naam, dat zich al stijgend uitstrekt tot aan de grenzen van de provincie Jaén.
De landschappen van deze gemeente zijn absoluut uniek in de hele provincie Granada door de grote contrasten die hun verscheidenheid teweeg brengen.